Donderdag 25 augustus 2016
Na het uiteengaan van de Beatles groeiden de Rolling Stones rond het jaar 1970 uit tot de meest succesvolle rockband ter wereld. Ze woonden in riante landhuizen, reden rond in dure auto’s...en waren volkomen blut. Wat bleek: er werd weliswaar flink verdiend, maar hun managers – die er uit eigenbelang prima voor zorgden dat het circus rondom de supersterren op volle toeren bleef draaien - waren gemakshalve ‘vergeten’ om de belastingzaken van de band fatsoenlijk te regelen. De belastingvoet voor grootverdieners bedroeg in het Engeland van die tijd maar liefst 83% over het verdiende inkomen. Met de vermogensbelasting daaraan toegevoegd kon dat zelfs oplopen tot ruim boven de 90%. Begin 1971 kwamen de bandleden erachter dat ze de Britse schatkist nog jaren van achterstallige belasting schuldig waren. Hadden ze aan hun verplichtingen voldaan, dan zou hen dat per onmiddellijk tot de bedelstaf veroordeeld hebben. Of erger nog, het zou ze mogelijk in de gevangenis hebben doen belanden. Dit temeer omdat hen (lees: Keith Richards) toch al de nodige strafmaatregelen inzake drugsgebruik boven het hoofd hingen.
Er zat dus niets anders op dan om te vertrekken naar financieel gunstiger oorden. Frankrijk beloofde dat de Stones geen belastingen hoefden te betalen over hun toekomstige verdiensten, zolang ze tenminste een jaar in dat land verbleven en minimaal 500.000 dollar per jaar spendeerden. Jagger en Richards hadden weinig moeite met die eerste voorwaarde. Voor Wyman en Watts lag dat gevoeliger; die waren tamelijk verknocht aan hun vaderland. De tweede voorwaarde was voor geen enkele Stone een onoverkomelijk obstakel. De heren lieten het geld immers goed rollen.
Voor hun werk zou het handig geweest zijn als de bandleden in het gastvrije Frankrijk op geringe afstand van elkaar neergestreken waren. Dat was echter niet zo. De een woonde hier, de ander daar; dikwijls moest er door verscheidene Stones uren gereden worden om de plek van samenkomst te bereiken. Die plek was voornamelijk de Villa Nellcôte, alwaar Richards zijn intrek had genomen.
In de Villa Nellcôte zou het merendeel van ‘Exile on Main Street’ het levenslicht zien. De plaat wordt algemeen beschouwd als het beste werk van de Stones. Gelet op de omstandigheden waaronder dit magnum opus tot stand kwam had het echter evengoed een totale flop kunnen worden. De opnames werden gedaan in de kelder van het complex, waar het zo vochtig was dat er voortdurend kortsluiting dreigde. Verder was de ruimte daar beneden opgedeeld in een aantal kleinere compartimenten; zo speelde bijvoorbeeld Wyman zijn bas in de ene kamer en moest hij zijn versterker bedienen in de andere. Kinderen van bandleden liepen in en uit en maakten zich verdienstelijk door joints te draaien voor hun ouders. Daarnaast was het in de Villa een komen en gaan van allerlei – soms dubieuze – gasten, die zich aangetrokken voelden tot de levensstijl van de rockhelden. Een van de meest onvoorspelbare factoren was de excentrieke Richards, die er zoal zijn eigen werkritme op na hield: soms bleef hij tot vier uur ’s middags in zijn bed liggen, om dan onverwijld aan de slag te gaan. Non-stop tot de volgende avond 8 uur, wel te verstaan. Probeer daar als medebandlid maar eens aan te wennen.
Alle kolder in de kelder ten spijt werd Exile een meesterwerk. Misschien was dat deels te danken aan de merkwaardige akoestiek in het onderaardse deel van het gebouw. Vooral Watts liet zich daar gunstig over uit; hij vond dat zijn drumspel op bepaalde plekken uitzonderlijk goed tot zijn recht kwam. Meer nog kunnen we verwijzen naar het onberispelijke arbeidsethos van de Stones als het geheim van hun succes. De term ‘langharig werkschuw tuig’ was bepaald niet op hen van toepassing. Ze werkten zich een slag in de rondte, waren nooit tevreden en bleven steeds maar opnieuw takes nemen. Van onschatbare waarde was daarbij het muzikale geheugen van Richards, die de vele tientallen opnames van elk nummer gewoon in zijn hoofd had zitten. Van daaruit schaafde hij steeds verder aan een song, totdat hij de zijns inziens beste samenstelling gevonden had. Of de anderen zich bij zijn oplossingen konden neerleggen was een kwestie van veelvuldig debatteren. Uiteindelijk zal toch Jagger vaak het laatste woord gehad hebben. Hij was het die het eindresultaat afmixte in een studio te Los Angeles.
Exile werd door de critici niet onmiddellijk aangezien voor wat het is: een muzikaal epos dat even zorgvuldig in elkaar werd gezet als een schilderij uit de Renaissance. Laag over laag vertoont elk nummer een perfect uitgebalanceerd weefsel van afwisselend diepe, donkere partijen en heldere lichten, en wat op het eerste gehoor chaotisch overkomt, blijkt na meerdere luistersessies precies te kloppen. Zo moest het, en niet anders.
Oud Anders draait zondag twee nummers van Exile: ‘Turd on the Run’ en ‘Casino Boogie’.
Toegegeven, dat is veel te weinig aandacht voor dit magistrale album. U kunt er echter van op aan dat we in de loop der tijd alle songs van deze dubbel LP de revue laten passeren.
Playlist OUD ANDERS, zondag 28 augustus 2016 op AAFM, 22.00 - 23.00 uur
01. Turd on the Run - Rolling Stones - 2.38
02. Tamborin Paraphrase - Keiko Abe - 4.04
03. Popurri de Kaluyos - Alejandro Camara - 3.34
04. Oratorium Sjoah: Second section movement III - Hans Kox - 4.02
05. A Time for Love - Stan Getz - 6.42
06. Beyond the Wall of Jericho - Paul Dolden - 16.40
07. Polonaise - Julius Weissenborn - 4.51
08. Casino Boogie - Rolling Stones - 3.34
09. Battaki - Umeko Ando - 4.19
10. Under Stars II/Signals - Brian Eno - 3.23